Lesbrief 

52

Jaargang 

3

Origines en de Stadia van de Weg (deel 2)

Bisschop Kalistos Ware vervolgt:

Als we dus wat gevorderd zijn op het pad van ‘praxis’ of ‘ethica’ en wat dichterbij de ‘zuiverheid van hart’ gekomen zijn, kunnen we met Gods hulp en genade beginnen aan het volgende stadium, hetgeen Evagrius ‘natuurlijke contemplatie’ noemt: God zien in alles, de natuur benaderen als was het Gods boek; elk schepsel zien als een sacrament van de goddelijke aanwezigheid.

 

Misschien kent u het 17de-eeuwse gedicht van George Herbert, dat vaak gebruikt wordt als hymne: “Leer me, mijn God en Koning, om u te zien in alle dingen; en alles wat ik doe, te doen alsof het voor u is.” Dit is nu precies wat Origines en Evagrius bedoelen met de contemplatie van de natuur. Dit wordt ook zo beschreven in het Evangelie van Thomas, een tekst uit de 2de-eeuw: “Til een steen op en je zult mij vinden. Hak het hout in tweeën en daar ben ik.”

 

In de Christelijke context is dit geen pantheïsme, waar God en de wereld samenvallen, maar panentheïsme. De pantheïsten zeggen: ‘God is de wereld en de wereld is God’. De panentheïst zegt: ‘God is in de wereld en de wereld is in God’. Als hij of zij christen is, zal de panentheïst daar echter aan toevoegen ‘God is in de wereld, maar Hij is ook boven en voorbij de wereld; uitermate immanent (innerlijk, inwonend) maar ook volkomen transcendent (bovenzintuiglijk)’. Maar voordat we de transcendentie van God kunnen ervaren, moeten we misschien enig gevoel voor zijn immanentie hebben. We moeten zijn nabijheid eerst voelen, voordat we volledig zijn anders-zijn kunnen ervaren.

 

Dit wordt met het tweede stadium bedoeld: God beschouwen in de natuur en de natuur in God. Er is een mooi verhaal over de Heilige Antonius van Egypte en een filosoof: “Een van de wijze mannen uit die tijd kwam de deugdzame Antonius bezoeken en zei: ‘Hoe kunt u verder, Vader, terwijl u verstoken bent van elke vertroosting van boeken?’ Antonius antwoordde: ‘Mijn boek, filosoof, is de natuur van alles wat geschapen is en het is steeds bij de hand wanneer ik de woorden van God verlang te lezen’.”

 

Met het lezen van Gods boek wordt fysica, de beschouwing van de natuur, bedoeld. Er gaat een verhaal over een hedendaagse kluizenaar van de berg Athos. Hij woonde bovenop een steile helling, zo’n 150 meter boven de zee en hij keek naar het westen. Hij had de gewoonte elke dag op zijn balkon te gaan zitten om naar de zonsondergang te kijken, om de zon in de zee te zien zakken. Het was een prachtig schouwspel.

Op een dag nu voegde een jonge monnik zich bij hem als leerling en de oude man liet hem elke dag op het balkon zitten en naar de zonsondergang kijken. De jonge monnik had een energiek en praktisch karakter. Nadat hij dit enige dagen gedaan had, zei hij tegen de oude monnik: “Waarom moeten we hier elke dag zitten en naar de zonsondergang kijken? Het is een prachtig gezicht, maar we zagen het gisteren ook.” Ze zaten daar elke dag vlak voordat ze de kapel ingingen voor hun nachtofficie, voor de vigilie (de nachtwake).

“Wat doe je als je naar het uitzicht zit te kijken?”, zei de jonge monnik. En de oude man antwoordde: “Ik verzamel materiaal. Ik vergaar brandstof. Ik haal brandhout binnen.” Met andere woorden: voordat hij de duisternis van de kapel binnenging en Gods aanwezigheid zocht in zijn hart door innerlijk gebed, door het Jezusgebed, keek hij uit over de wereld die God gemaakt had en beaamde hij de Goddelijke Aanwezigheid in de hele schepping.

Dit wordt dus bedoeld met de contemplatie van de natuur, maar zeer veel Vaders, waaronder Origines, vonden dit een enigszins negatieve manier. Het is niet alleen maar contemplatie van de wonderen van God in de schepping, maar ook een waarneming van de vergankelijkheid van de wereld en een verlangen daaraan voorbij te gaan. De geschapen orde wordt niet als doel op zich gezien, maar als een trede op een te beklimmen ladder.